• be·trach·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
betrachten
betrachtte
betracht
zwak -t volledig

betrachten

  1. overgankelijk nauwgezet in acht nemen
    • Daarbij betrachtte hij veel geduld. 
    • Hij betrachtte zeer nauwkeurig zijn taken. 
  • De plicht betrachten
Datgene proberen te doen wat men behoort te doen
• Je moet altijd je plicht betrachten. 
• De politiechef kreeg veel kritiek, maar ze bleef haar plicht betrachten. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]


stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
betrachten
betrachtete
betrachtet
zwak volledig

betrachten

  1. overgankelijk bekijken, beschouwen