Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·taal·de af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbetalen

betaalde af

  1. enkelvoud verleden tijd van afbetalen
    • Ik betaalde af. 
    • Jij betaalde af. 
    • Hij, zij, het betaalde af. 


Gangbaarheid