Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·taal te·rug
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
terugbetalen

betaal (…) terug

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugbetalen
    • Ik betaal terug. 
  2. gebiedende wijs van terugbetalen
    • Betaal terug! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugbetalen
    • Betaal je terug? 

Gangbaarheid