bestieren
- be·stie·ren
- In de betekenis van ‘leiden’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Afgeleid van het verouderde werkwoord stieren (sturen) met het voorvoegsel be-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bestieren |
bestierde |
bestierd |
zwak -d | volledig |
bestieren
- overgankelijk iets richting geven of besturen
- ▸ Als dat verdomde coronavirus niet was uitgebroken, dan had afgelopen vrijdag de openingsceremonie van de Olympische Spelen in Tokio plaatsgevonden. Leonie Everts had daar bij kunnen zijn en van dichtbij alle pracht en praal kunnen meemaken. In plaats daarvan zit de 31-jarige vrouw nu in een klein, claustrofobisch hokje bij de ingang van Natuurlijk Glamping waar ze de receptie bestiert.[2]
- iemand leiden, richten of besturen
- Ze bestierde haar gezin als ware het haar koninkrijk.
- Het woord bestieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bestieren" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "bestieren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “De camping in plaats van de Olympische Spelen: ‘Dit is natuurlijk het andere uiterste’” (24 juli 2020), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be