• be·stem·pe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bestempelen
bestempelde
bestempeld
zwak -d volledig

bestempelen

  1. overgankelijk ergens een stempel opzetten
    • Die stukken waren duidelijk bestempeld met het officiële stempel "confidentieel". 
  2. overgankelijk overdrachtelijk: iets of iemand -al of niet terecht- in een bepaalde categorie plaatsen
    • Hij werd in dat programma als een mogelijke kandidaat bestempeld. 
     Maar ja, met de beste wil van de wereld kon je deze dag niet als een normale dag bestempelen.[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]