• be·stem·men
  • In de betekenis van ‘aanwijzen’ voor het eerst aangetroffen in 1348 [1]
  • Afgeleid van stem met het voorvoegsel be-.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bestemmen
bestemde
bestemd
zwak -d volledig

bestemmen

  1. overgankelijk een bepaald doel, functie voor iets aanwijzen
    • De gemeente heeft de grond bestemd voor woningen. 
    • Na veel beraad is besloten het gebied te bestemmen tot natuurgebied. 
  2. zenden aan, geven aan, bewaren voor
    • Deze bloemen bestem ik voor mijn vrouw. 
     `Van Sinterklaas tot Sintemaarten' is bestemd voor Nederland en Vlaanderen. Wij hopen van harte dat het boek, mede door de grote toewijding waarmee Otto Dicke het heeft geïllustreerd, met vreugde gebruikt zal worden. Niet alleen voor de jeugd, in gezin en school, maar ook door alleenstaanden en zieken. Kortom: allen die zich willen verdiepen in de 'feestelijke' kant van het leven.[2]
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]