bestatigen
- Geluid: bestatigen (hulp, bestand)
- be·sta·ti·gen
- ontleend aan Duits bestätigen. [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bestatigen |
bestatigde |
bestatigd |
zwak -d | volledig |
bestatigen
- overgankelijk opmerken, constateren, vaststellen
- ▸ De graaf zelf bestatigde dat nonkel een goede boer was en op zekere dag ging hij zelf naar nonkel, August Vermeersch.[2]
- Het woord bestatigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “De behekste hospitaalhoeve” (2016)