bespringen
- Geluid: bespringen (hulp, bestand)
- IPA: / bəˈsprɪŋə(n) / (3 lettergrepen)
- be·sprin·gen
- van Middelnederlands bespringen, op te vatten als afgeleid van springen ww met het voorvoegsel be- [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bespringen |
besprong |
besprongen |
klasse 3 | volledig |
bespringen
- overgankelijk aanvallen door er op te springen
- De tijger bespringt onverhoeds zijn prooi
- ▸ De naakte bewoner schroomde echter niet om de inbreker te bespringen en deze vast te houden.[2]
- overgankelijk (seksualiteit) gretig benaderen voor seks
- ▸ Mannelijke bruinvissen bespringen soms vrouwtjes die boven water komen om adem te halen en proberen hun penis tijdens zo’n sprong onmiddellijk in de vagina te steken.[3]
- Het woord bespringen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bespringen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Naakte bewoner bespringt vluchtende inbreker” (3 december 2016) op nu.nl
- ↑ Weblink bron Dennis Rijnvis“Dolfijnen hebben mogelijk seks voor hun plezier” (24 april 2017) op nu.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be