Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·sef·fe·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van besef met het achtervoegsel -loos met het invoegsel -e-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen beseffeloos beseffelozer beseffeloost
verbogen beseffeloze beseffelozere beseffelooste
partitief beseffeloos beseffelozers -

Bijvoeglijk naamwoord

beseffeloos

  1. zonder besef
    • Langzaam reed de vrachtwagenchauffeur achteruit, volkomen beseffeloos van de schade welke de voor hem onzichtbare achterkant van de vrachtwagen aanrichtte. 

Gangbaarheid