• be·schul·di·ger
enkelvoud meervoud
naamwoord beschuldiger beschuldigers
verkleinwoord

de beschuldigerm

  1. iemand die iets of iemand ergens van beschuldigt; iemand die een beschuldiging uitspreekt
     Voorzitter Chuck Grassley van de Senaatscommissie zegt dat er een onderzoek loopt naar de beschuldigingen, maar dat de hoorzitting van morgen gewoon doorgaat. Kavanaugh en Ford, de eerste beschuldiger, zullen daar worden gehoord. Vrijdag wordt er gestemd over de benoeming van Kavanaugh.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Kavanaugh blijft ook na derde beschuldiging misbruik ontkennen” (Woensdag 26 september 2018, 20:35), NOS