Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·reis·de
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
bereizen

bereisde

  1. enkelvoud verleden tijd van bereizen
    • Ik bereisde. 
    • Jij bereisde. 
    • Hij, zij, het bereisde. 
  2. verbogen vorm van bereisd, voltooid deelwoord van bereizen

Bijvoeglijk naamwoord

bereisde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bereisd
Vertalingen

Gangbaarheid