• be·reis·de
vervoeging van
bereizen

bereisde

  1. enkelvoud verleden tijd van bereizen
    • Ik bereisde. 
    • Jij bereisde. 
    • Hij, zij, het bereisde. 
  2. verbogen vorm van bereisd, voltooid deelwoord van bereizen

bereisde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bereisd