• be·re·ge·len

beregelen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beregelen
beregelde
beregeld
zwak -d volledig
  1. maken van afspraken, vangen in regels
     In Nederland beregelen ze de afwijking voor tijdelijke natuur al voor ze ontstaat. De ondernemers krijgen de zekerheid dat ze toch hun bestemming kunnen realiseren, zelfs als er bijzondere planten en dieren komen aanwaaien zijn. Zonder die rechtszekerheid zouden bedrijven de natuur nooit laten ontwikkelen.[2]
45 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Tom Ysebaert
    “‘Beter tijdelijke natuur dan geen natuur’” (19/02/2011), De Standaard
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be