• be·rømt·het
  • Afkomstig van het voltooid deelwoord van het Nederduitse werkwoord beromen (= roemen) met het voorvoegsel be- en met het achtervoegsel -het
Naar frequentie 35580
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   berømthet     m: berømtheten
v: berømtheta  
  berømtheter     berømthetene  
genitief   berømthets     m: berømthetens
v: berømthetas  
  berømtheters     berømthetenes  

berømthet

  1. (filmkunst), (toneel) beroemdheid (een beroemde persoon), ster