benenwerk

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  benenwerk    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• be·nen·werk

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  been zn  en  werk zn  met het invoegsel -en- 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	benenwerk	benenwerken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het benenwerk o

1. handeling met de onderste ledematen

   • Na de pauze sloeg Neymar aan het dollen. De Oostenrijkse verdediger Dragovic ging na het snelle benenwerk van de Braziliaanse vedette liggen. Door de benen van Lindner verdubbelde Neymar (63.) droog de score. Goed voor zijn 55ste interlandgoal, evenveel als Romario.  
   • Het verspringrecord van Thiam stond al een tijdje op 6m37. ‘Daarom hebben we mijn techniek bijgeschaafd. Vooral de afsprong en het benenwerk dan. Ik was hier met veel vertrouwen naartoe gekomen en ben heel blij dat ik het heb kunnen waarmaken.  
   • Het benenwerk: De snelheid van de bewegingen van de benen, en dan vooral het buigen en draaien van het rechterbeen, blijken ook doorslaggevend voor vrouwen.  
   • De mokkakleurige hinde van AlunaGeorge hield alle ogen van de Dance Hall op zich gericht met haar sierlijke heupbewegingen en dito benenwerk.  

Gangbaarheid

• Het woord benenwerk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "benenwerk" herkend door:

93 %	van de Nederlanders;
96 %	van de Vlamingen.