benedijen
- be·ne·dij·en
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘zegenen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
benedijen |
benedijde |
gebenedijd |
zwak -d | volledig |
benedijen [3]
- Het woord benedijen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "benedijen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ benedijen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).