benedendijks
- Geluid: benedendijks (hulp, bestand)
- IPA: /bəˈnedə(n)ˌdɛiks/
- be·ne·den·dijks
- samenstellende afleiding van beneden (voorzetsel) en dijk (zelfstandig naamwoord) met het achtervoegsel -s
benedendijks
- aan de voet van een waterkering
- Soms werd een van de schuren op de dijk gebouwd, terwijl de boerderij zich benedendijks bevond, zoals bij Dorpsstraat 61 (…). [1]
- Het woord benedendijks staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.