• bel·ge·drag
enkelvoud meervoud
naamwoord belgedrag
verkleinwoord

het belgedrago

  1. de manier waarop men telefoneert, met name hoe vaak, hoelang, wanneer en met wie
    • (hoe vaak) De 49-jarige vrouw was al eerder aangesproken op haar belgedrag en in contact gebracht met hulpverleners. Tevergeefs, want ze bleef maar bellen met de hulpdiensten.[1] 
    • (hoe lang) Opmerkelijk destijds was het belgedrag van X. Ze verbelde 3.621 euro. Y. was tweede met 859 euro. Hekkensluiter Z. gebruikte de gsm spaarzaam. Zijn jaarrekening: 199 euro.[2] 
    • (wanneer) Het is zorgelijk dat fietsers gewoon mogen bellen. Net als automobilisten zijn ze deelnemers aan het verkeer en moeten ze zich aan regels houden. Aandacht is daarbij essentieel. Bellen leidt af. Mensen leren met de regeling een belgedrag aan die ze later ook toepassen in de auto. [3] 
    • (met wie): Rutte komt wel vaker in het nieuws door zijn belgedrag. De minister-president belde eerder met Giel Beelen om hem te bedanken voor zijn ochtendshow, terwijl de politicus ook Albert Verlinde belde na zijn vertrek bij RTL Boulevard.[4] 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. de Telegraaf 22 okt. 2014
  2. de Telegraaf 30-DECEMBER-2010,
  3. de Telegraaf 22 mei 2015
  4. de Tubantia 14 nov. 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be