Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bel te·rug
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
terugbellen

bel (…) terug

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugbellen
    • Ik bel terug. 
  2. gebiedende wijs van terugbellen
    • Bel terug! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van terugbellen
    • Bel je terug? 

Gangbaarheid