Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·kreu·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

bekreunen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekreunen
bekreunde
bekreund
zwak -d volledig
  1. wederkerend zich ergens heel druk over maken; zich ergens heel veel zorgen over maken; zich over iets beklagen
    • God, nee, dat zou me niet gebeuren op de dag dat ik mijn zoon begraven had: dat de vrouw die zoveel jaar getwijfeld had of ik haar dochter wel te eten kon geven, en bij elk succesje jammerend uitriep: 'Als dat zo maar blijft', dat die zich nu ging zitten bekreunen om de voortgang van mijn literaire arbeid. [2] 
    • De waarheidsvinding is niet bepaald gediend met de publicatie van Judas, vinden de advocaten Sander Janssen en Robert Malewicz. „Het torpedeert het voorzichtige beleid van het OM effectief. Hoe kun je nu bepalen of getuigen die in de zaak van Holleeder nog moeten worden gehoord uit eigen wetenschap verklaren, of dat hun uitspraken zijn gekleurd door het boek? Uit de hele gang van zaken blijkt dat Astrid en Sonja Holleeder zich daar in het geheel niet om bekreunen”, concluderen de advocaten. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Heijden, A.F.TH. van der
    "Tonio" 2011 ISBN 9789023459545 pagina 275
  3. De Telegraaf SASKIA BELLEMAN 30 nov. 2016 Irritatie over Judas
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be