bekerophaler
- be·ker·op·ha·ler
- samenstelling van beker zn en ophaler zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bekerophaler | bekerophalers |
verkleinwoord | bekerophalertje | bekerophalertjes |
de bekerophaler m
- (beroep) iemand die in een horecagelegenheid lege glazen en bekers verzamelt
- ▸ ‘Als inschenkassistent annex bekerophaler, lijkt je dat wat? ’Jeroen reageerde ongebruikelijk voor iemand die zojuist een flinke sneer van zijn vrouw had ontvangen.[1]
- Het woord 'bekerophaler' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.