• be·kap·pen
  • afgeleid van kap met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -en
  • afgeleid van kappen met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekappen
bekapte
bekapt
zwak -t volledig

bekappen

  1. overgankelijk van een bekapping voorzien [1]
  2. overgankelijk door kappen bewerken [2]
  3. overgankelijk de hoeven van dieren verzorgen
66 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[3]