• be·gaan·baar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord begaanbaarheid -
verkleinwoord - -

de begaanbaarheidv

  1. terreingesteldheid die bepaalt hoe moeilijk een route is af te leggen
     Ja, hij weet dat Nederlanders graag klagen over de begaanbaarheid van wegen bij slecht weer.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Elsje Jorritsma
    “Strooien helpt. Uitkijken ook.” (29 december 2014) op nrc.nl