Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • been·merg·oe·deem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beenmergoedeem beenmergoedemen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het beenmergoedeemo

  1. (medisch) een zwelling ten gevolge van een ophoping van vocht in het beenmerg

Gangbaarheid