• bed·rust
enkelvoud meervoud
naamwoord bedrust
verkleinwoord

de bedrustv / m

  1. de rust die je in bed geniet
    • Hij genoot van de welverdiende bedrust. 
  2. voorschrift van een arts waarbij de patiënt ook overdag in bed moest blijven liggen
    • Vroeger schreven artsen bij veel klachten bedrust voor, tegenwoordig moet je bijna altijd je bed uit van de dokter. 
87 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be