Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·drijfs·fit·ness
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bedrijfsfitness
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bedrijfsfitnessv / m

  1. een aan een onderneming gerelateerde sportschool
     Kletsen met collega’s is de favoriete manier om te relaxen. Roken en koffie halen worden ook veel genoemd. De wc is voor 14 procent een prima plek zich te ontspannen. Slechts 2 procent noemt de bedrijfsfitness.[1]
  2. het sporten in een sportschool gerelateerd en betaald door een onderneming
     Onder die regeling kunnen werkgevers onbelast vergoedingen geven aan hun werknemers, als het totaalbedrag onder 1,2 procent van de totale loonkosten blijft. Die vergoedingen kunnen fietsen zijn, maar ook bijvoorbeeld personeelsfeestjes, kerstpakketten of bedrijfsfitness.[2]
     Dat zijn van die moeilijk definieerbare dingen uit de sport. Je wordt er fitter en weerbaarder door. Bepaalde instanties zoals de Universiteit Twente onderkennen die meerwaarde ook. Tussen de middag wordt daar bedrijfsfitness gegeven, op kosten van de UT.”[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Werknemer wil op werk vaker ontspannen” (31 januari 2008), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron “Eindejaarsrun op voordelige fiets van de zaak” (05-11-2014), NOS
  3.   Weblink bron “Elke dag gym op school, dat zou het beste zijn” (05-05-2011), Tubantia