Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·die·naar
Woordherkomst en -opbouw

Naamwoord van handeling van bedienen met het achtervoegsel -aar

enkelvoud meervoud
naamwoord bedienaar bedienaars
bedienaren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bedienaarm

  1. iemand die een machine bestuurt
    • De bedienaar van de brug is vervangen door een geautomatiseerd computersysteem. 
    •  
  2. geestelijke in een geloof zoals bijvoorbeeld een dominee of priester
    • Hetgeen gebeurd is valt zeer te betreuren maar we mogen niet vergeten dat geloven mensenwerk is en dat ook de bedienaars van het geloof fouten kunnen maken.[1] 

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. NRC Adrie van Zon 31 augustus 2004
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be