Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·sis·va·ri·ant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basisvariant basisvarianten
verkleinwoord basisvariantje basisvariantjes

Zelfstandig naamwoord

de basisvariantv / m

  1. de eenvoudigste standaard vorm van iets
     "Student van 1996 tot 2000. Toen ik op kamers ging, raakte ik vooral in paniek door de verhalen van anderen. Ik kreeg de uitwonende beurs, maar de basisvariant. Kon ik net mijn huur van betalen. Dus ik zou ‘arm’ worden… Eerste maanden ging ik dus zeer voorzichtig te werk. Kocht van die kleine blikjes groenten. Twee aardappels per dag. En sla. Want ik had ook besloten vegetarisch te gaan eten. Dat was beter voor de dieren en goedkoper. Moet erbij zeggen dat mijn ouders altijd hebben bijgedragen, studiekosten ook betaalden. Maar ik werkte altijd, zocht ‘slimme’ baantjes, zwart, waar ik toen 17.50 gulden per uur verdiende. Dat was best veel. Dus al snel ging ik als student gewoon op wintersport én zomervakantie. En die blikjes heb ik nooit meer gekocht.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Helen Verkaik
    “Stufi: vroeger was alles beter. Toch?” (Vrijdag 14 november 2014, 13:31), NOS