• ba·sis·prijs
enkelvoud meervoud
naamwoord basisprijs basisprijzen
verkleinwoord basisprijsje basisprijsjes

de basisprijsm

  1. (economie) de prijs van iets zonder extra's of toeslagen
     Hij is daarmee een van de bijna 400.000 mensen wereldwijd die hebben gezegd het nieuwe model te willen kopen. Met een basisprijs van 35.000 dollar (ruim 30.000 euro) is die auto de helft goedkoper dan het huidige goedkoopste model van Tesla.[2]
     De basisprijs van een vliegticket wordt steeds verder uitgekleed. Voor alles moet worden bijbetaald, vooral voor de koffers die mensen willen meenemen. "En dat is een beetje onze eigen schuld, want we willen goedkoop vliegen", zegt directeur Frank Oostdam van brancheorganisatie ANVR in het NOS Radio 1 Journaal.[3]
     Albert Markusse van de Suiker Unie noemt dat ook een lastig punt. "Je krijgt wat meer onzekerheid en daar houden agrariërs niet van. Maar we willen een basisprijs met ze afspreken voor een langere termijn. De ene keer zal de prijs wat hoger liggen, de andere keer wat lager. Dat proberen we dan uit te middelen".[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Tesla voelt hete adem van concurrentie in zijn nek” (Vrijdag 7 juli 2017, 18:31), NOS
  3.   Weblink bron “Basisprijs vliegticket wordt steeds verder uitgekleed” (Woensdag 19 juli 2017, 09:48), NOS
  4.   Weblink bron
    Achille Prick
    “Nederlandse boeren storten zich op suikerbieten” (Dinsdag 10 januari 2017, 07:18), NOS