Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·sis·plaats
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basisplaats basisplaatsen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de basisplaatsv / m

  1. (sport) een lid van een groep sporters waarmee men een wedstrijd begint; lid van de basisformatie
     De 20-jarige spits, vorig seizoen nog voornamelijk invaller bij Everton, kreeg het vertrouwen van trainer Thomas Tuchel en beloonde zijn basisplaats met twee goals. De eerste kopte Kean vogelvrij raak vanuit een hoekschop, de tweede maakte de Italiaan vanuit de draai.[1]
     Na een knieblessure, opgelopen in zijn eerste (oefen)duel, bereikt Ziyech langzaam zijn niveau. Vanavond, in de Premier League-wedstrijd tegen Sheffield United, krijgt hij hoogstwaarschijnlijk weer een basisplaats, een vrije rol vanaf rechts.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Hattrickheld Rashford schiet United naar zege, PSG wint en verliest Neymar” (WO 28 OKTOBER 2020), NOS
  2.   Weblink bron “De mens én creatieveling Ziyech brengen Chelsea steeds meer in vervoering” (ZA 7 NOVEMBER 2020), NOS