Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ba·sis·hou·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord basishouding basishoudingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de basishoudingv

  1. de essentie van de opstelling en gedragslijn
     En dus werd de concurrentiemodus zijn basishouding, niet alleen tegenover mij, maar gaandeweg tegenover de meeste mensen, om te verhullen dat hij alleen mij uit het voetlicht probeerde te houden.[1]
     "De algemene teneur is nu: de kerk was fout in de oorlog. De Duitse kerk was fout in de oolog. De Nederlandse niet. Achteraf kun je zeggen, ze hebben niet genoeg gedaan, maar de basishouding was goed."[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500
  2.   Weblink bron “Verzetsmensen verbijsterd na schuldbelijdenis Protestantse Kerk” (28-11-2020), NOS