basilisk
- ba·si·lisk
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘fabeldier’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | basilisk | basilisken |
verkleinwoord | - | - |
- (mythologie) fabeldier, slangdraak, volgens het bijgeloof zo giftig dat zelfs zijn blik iemand doden kan
- (reptielen) een geslacht van (boom)hagedissen uit de familie Corytophanidae voorkomend in Zuid-Amerika en Azië
- Het woord basilisk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "basilisk" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "basilisk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ basilisk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be