barbecueën
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
barbecueën barbecueënd
barbecue gebarbecued
  • bar·be·cue·en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
barbecueën
barbecuede
gebarbecued
zwak -d volledig

barbecueën

  1. inergatief (kookkunst) een maaltijd bereiden op een open vuur in de open lucht, meestal gebruikt men houtskool als brandstof
    • - Zullen we vanavond barbecueën? 
    • - Belangrijkste tip: til nooit ongevraagd de deksel van iemand anders op. Dat heeft alles te maken met de temperatuurbeheersing, zowel van vlees als van vuur; het belangrijkste aspect van barbecueën. Om dat goed te kunnen regelen, is geduld nodig. [1] 
89 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[2]
  1. Sam de Voogt 9 mei 2016 NRC
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be