Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bank·boek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bankboek bankboeken
verkleinwoord bankboekje bankboekjes

Zelfstandig naamwoord

het bankboeko

  1. boek waarin men transacties van een bank noteert
  2. een voorraad obligaties en aandelen die de bank zelf in positie houdt om ermee te handelen
    • Bankboek: In het verleden hadden de banken een zogenaamd ‘boek’. Dit ‘boek’ was een voorraad obligaties en aandelen die de bank zelf in positie hield om ermee te handelen. Dat mag nu nog maar in zeer beperkte mate. [2] 
    • In een live radio-uitzending eind juli, op de dag dat de uitkomsten werden gepubliceerd, heb ik in een discussie met hem gezegd dat die testen niet goed zijn uitgevoerd. Er werd namelijk alleen gekeken naar een beperkte groep risico's, vooral het risico op posities voor eigen rekening, 'het handelsboek'. De testen verzuimden te kijken naar de voor klanten ingenomen posities, waarvoor de bank ook risico liep. Bij een stresstest hoor je alle bankboeken mee te nemen, en niet alleen het handelsboek. Brouwer zei in die uitzending dat het wel was gebeurd. Maar het bleek niet waar te zijn. [3] 
  3. verkorting voor spaarbankboekje
    • Hoe abstracter een financieel tegoed is, des te moeizamer het in ons geheugen beklijft. Een oud bankboekje kun je nog opduikelen in een stoffige doos op zolder. Maar de meeste saldo’s zijn digitaal. Zo’n bezit zie, voel en ruik je niet. [4] 

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen