• ba·lan·ceert uit
vervoeging van
uitbalanceren

balanceert (...) uit

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbalanceren
    • Jij balanceert uit. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbalanceren
    • Hij balanceert uit. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van uitbalanceren
    • Balanceert uit!