• bak·te
vervoeging van
bakken

bakte

  1. enkelvoud verleden tijd van bakken
    • Ik bakte. 
    • Jij bakte. 
    • Hij, zij, het bakte. 


  • bak·te
Naar frequentie 14884

bakte

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bake


  • bak·te

bakte

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van bake