Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bak·ka
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bakka bakka's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de bakkam

  1. (jongerentaal) tik op nek of het achterhoofd
    • De jonge spelers deden het spelletje ‘bakka’. Ofwel: als je iets niet goed deed, kreeg je acht tikken voor je kop. Dan hoefde je alleen maar binnen te komen op ‘verkeerde’ schoenen of een ‘foute’ grijns en dan had je een ‘bakka’ verdiend. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen