stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bafouiller
/bafuje/
bafouillais
/bafujɛ/
bafouillé
/bafuje/
eerste groep volledig

bafouiller

  1. onovergankelijk (spreektaal) brabbelen, stamelen, onduidelijk, verward praten
    «Tout ce que je peux vous dire, c’est que les gens normaux qui passent du temps avec Donald Trump sont mal à l’aise face à ce qu’ils voient. Il bafouille, insulte, s’embrouille, s’irrite facilement et a du mal à synthétiser des informations.»[2]
    Het enige wat ik u kan vertellen is dat normale mensen die tijd doorbrengen met Donald Trump zich ongemakkelijk voelen bij wat ze zien. Hij brabbelt, beledigt, raakt in de war, raakt snel geïrriteerd en heeft moeite om informatie samen te vatten.
  2. overgankelijk (spreektaal) uitstamelen
    «Il a bafouillé ses excuses.»
    Hij heeft zijn verontschuldigingen uitgestameld.
  3. onovergankelijk (motortechniek) afslaan (van een motor)
  1.   Weblink bron bafouiller in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr
  2.   Weblink bron
    Pierre Bouvier
    “Les premiers extraits explosifs du livre d’un « anonyme » sur Trump à la Maison Blanche” (09 november 2019 (herziene versie)) op lemonde.fr