Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·ma·ti·seer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord automatiseerder automatiseerders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de automatiseerderm

  1. (economie) bedrijf dat automatiseringssoftware ontwikkelt, verkoopt en onderhoudt
     Bij automatiseerder Ricoh in Den Bosch verdwijnen volgens FNV Bondgenoten honderd banen als gevolg van een reorganisatie.[1]
     De Nederlandse tak van automatiseerder Capgemini vraagt dure werknemers vanaf deze maand structureel salaris in te leveren. Het raakt zo'n 400 vooral oudere werknemers. Sommigen krijgen te maken met een salarisverlies van meer dan 10 procent.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Banenverlies bij automatiseerder Ricoh” (Dinsdag 31 januari 2012, 10:38), NOS
  2.   Weblink bron “Capgemini vraagt loonoffer ouderen” (Maandag 7 januari 2013, 07:23), NOS