auscultator
- Geluid: auscultator (hulp, bestand)
- aus·cul·ta·tor
- Naamwoord van handeling van ausculteren met het achtervoegsel -ator[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | auscultator | auscultatoren auscultators |
verkleinwoord | auscultatortje | auscultatortjes |
de auscultator m
- iemand die ausculteert (toeluistert)
- (medisch) instrument waarmee men kan ausculteren (b.v. een houten 'toeter')
- [2] stethoscoop
- Het woord 'auscultator' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.