• auf·ge·bauscht
  • Voltooid deelwoord, afgeleid van het Duitse werkwoord  aufbauschen ww , met het voorvoegsel auf- met het voorvoegsel ge- en met het achtervoegsel -t
stellend vergrotend overtreffend
gestresst
aufgebauschter
am aufgebauschtesten
alle verbuigingsvormen

aufgebauscht

  1. opgeblazen
  2. overdreven

aufgebauscht

  1. voltooid (verleden) deelwoord van aufbauschen

iss aufgebauscht

  1. derde persoon enkelvoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van aufbauschen