attaqueren
- Geluid: attaqueren (hulp, bestand)
- at·ta·que·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanvallen’ voor het eerst aangetroffen in 1626 [1]
- afgeleid van het Franse attaquer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
attaqueren |
attaqueerde |
geattaqueerd |
zwak -d | volledig |
attaqueren
- overgankelijk een aanval openen op iets of iemand, ook figuurlijk
- LeClerc was niet de enige die Burman attaqueerde.[3]
- (sport) het tempo verhogen bij het wielrennen
- Het woord attaqueren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "attaqueren" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "attaqueren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ blz. 179 De Rotterdamse woelreus:de Rotterdamsche Hermes (1720-21) van Jacob Campo Weyerman:
cultuurhistorische verkenningen in een achttiende-eeuwse periodiek
Elly Groenenboom-Draai
Rodopi, 1994 - ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be