Nederlands

 
assignaat
Uitspraak
Woordafbreking
  • as·sig·naat
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord assignaat assignaten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het assignaato

  1. (numismatiek) papiergeld door de Franse overheid uitgegeven tussen 1792 en 1797 waarbij de onteigende kerkelijke bezittingen dienden als onderpand
     In België bijvoorbeeld, gaf de Banque d'Ostende et de Bruxelles op het einde van de Oostenrijkse periode biljetten uit die spoedig het vertrouwen verloren en kort daarna stortten de niet-gedekte assignaten van de Franse overheerser de bevolking in een rampzalig avontuur.[2]

Gangbaarheid

38 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. assignaat op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Nico Tanghe
    “De geschiedenis van het geld: van de os tot de euro” (29/03/2006), De Standaard
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be