• ar·ri·ve·re
vervoeging van
arriveren

arrivere

  1. aanvoegende wijs van arriveren
      Wanneer de Heer Roest mijnen brief Maandag verzendt, kan de Heer Mazel dien Zondag ontvangen. Ik hoop dat het ding u dus arrivere, voor gij eenige eventueele reisplannen voor de vacantie ten uitvoer brengt.[1]
  1.   Weblink bron
    R.C. Bakhuizen van den Brink (ed. S. Muller Fz.)
    No. 22. brief aan J. Bake. (19 juli 1845) in: Onze Eeuw., jrg. 6 deel 2 nr. 4 (april 1906), de erven F. Bohn, Haarlem, p. 60