arrivé
- ar·ri·vé
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iemand die een positie in de maatschappij veroverd heeft’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1919 [1]
- van Frans arrivé ww "aangekomen" [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | arrivé | arrivés |
verkleinwoord | - | - |
de arrivé m
- iemand die erin geslaagd is een aanzienlijke positie in de maatschappij te bereiken
- Het was één van de begeleidende trainers die verwonderd vaststelde dat Nederlandse atleten die de deelnemerskaart van een WK krijgen omgehangen een gedaanteverwisseling ondergaan en zich plotseling als arrivé beschouwen. Het gevoel van 'erbij horen' is kennelijk sterker dan het gevoel dat het pas met een deelnemerskaart begint. [3]
- Het woord arrivé staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "arrivé" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "arrivé" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ arrivé op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Wissen, H. van"Toernooi van allure, met sterren èn records" in: De Volkskrant jrg. 74 nr. 21611 (14 augustus 1995); p. 11 kol. 8; geraadpleegd 2018-12-29
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
arrivé
- voltooid deelwoord (participe passé) van arriver