• ara·bis·tiek
enkelvoud meervoud
naamwoord arabistiek arabistieken
verkleinwoord

de arabistiekv

  1. (wetenschap) wetenschap van de Arabische taal, cultuur en geschiedenis
    • Wallet: „Sommigen volgen de colleges in het kader van de opleiding arabistiek. Het komt voor dat ik na afloop meisjes met een hoofddoek bij me krijg die aangeven dat ze in mijn colleges meer over de geschiedenis van het Midden-Oosten hebben geleerd dan in de hele opleiding arabistiek.” [2] 
    • Dat enorme oeuvre is nu glashelder samengevat door Christian Lange, hoogleraar Arabistiek en Islamologie aan de Universiteit Utrecht. Hij schreef een essay in zeven beknopte, rijk gedocumenteerde hoofdstukken met de titel Mohammed – Perspectieven op de Profeet. Het vertelt niet ‘wie Mohammed werkelijk was’, maar wat hij in de loop van die veertien eeuwen na zijn dood is gaan betekenen, voor moslims, maar ook voor westerlingen. Een groot doek in een klein boekje. [3] 
72 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]