• ape·la·ze·rus
enkelvoud meervoud
naamwoord apelazerus
verkleinwoord

het apelazeruso

  1. (informeel) in verbindingen met schrikken, lachen, werken, zoeken enz. heel erg hard schrikken, lachen, werken, zoeken enz (zodat je figuurlijk doodgaat zoals Lazarus dood is gegaan)
     Ype aan zijn kop zeuren, dus die begint er nu ook het apelazerus van te krijgen.[3]
     Met pingpong kun je het gewoon even proberen. Met roeien moet je je eerst weer een paar jaar lang het apelazerus trainen.[4]
  • apelazarus (uitspraakvariant die etymologisch de voorkeur verdient)
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. apelazerus op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Klaas Gubbels
    “Hollands dagboek” (16 oktober 2004) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Ward op den Brouw
    “Gezocht: toproeiers met overgave” (19 september 1998) op nrc.nl