amuse
  • amu·se
  • uit het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord amuse amuses
verkleinwoord

de amusem

  1. (kookkunst) heel klein gerechtje voor de maaltijd
    • De amuse is een klein glaasje heldere gerooktebietensoep. Na een glas champagne zegt de ober: „We willen graag beginnen. Moeten we rekening houden met allergieën?” „Nee, eh, maar krijgen we geen kaart?” vraagt mijn vrouw. De ober: „Ik ben de kaart.” De kaart voorziet in een achtgangenverrassingsmenu (35 euro) dat kan worden uitgebreid met een wijnarrangement (acht halve glazen 23,50 euro) of de bob-versie daarvan (acht kwart glazen 15 euro).[2] 
94 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[3]
  1. amuse op website: Etymologiebank.nl
  2. Frank van Dijl 8 april 2016 NRC
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


vervoeging van
amuser

amuse

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van amuser
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van amuser
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van amuser