ambulancevliegtuig

Nederlands

 
ambulancevliegtuig
Uitspraak
Woordafbreking
  • am·bu·lan·ce·vlieg·tuig
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambulancevliegtuig ambulancevliegtuigen
verkleinwoord ambulancevliegtuigje ambulancevliegtuigjes

Zelfstandig naamwoord

het ambulancevliegtuigo [1]

  1. vliegtuig dat geschikt is voor het vervoer van zieken en gewonden
     De ander was weg maar de woorden over dertig centimeter bleven door zijn hoofd echoën, steeds zwakker tot ze verdronken in het geluid van de vliegtuigmotoren. Ambulancevliegtuig, dacht hij toen hij al half sliep.[2]
     Twaalf zieken en gewonden uit Sint-Maarten zijn gisteravond in het ziekenhuis van Willemstad op Curaçao aangekomen. Ze zijn eerst per helikopter naar Sint-Eustatius overgebracht. Daarvandaan zijn ze met een ambulancevliegtuig naar Curaçao doorgevlogen.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  3.   Weblink bron “Wekdienst van 9 september: dit gebeurde terwijl je sliep” (Zaterdag 9 september 2017), NOS