alwaar
- al·waar
- samenstelling van al en waar
alwaar [1]
- (formeel) op welke plaats
- ▸ Zonder omhaal werd haar meegedeeld dat Gote zich daar nog altijd in de koelruimte bevond, alwaar hij met het oog op de capaciteit zo snel mogelijk uit diende te verdwijnen.[2]
- ▸ Vorig jaar zomer mochten we een show doen in de Ziggodome en ging ik vroeg naar huis alwaar ik nuchter van de trap viel.[3]
- Het woord alwaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alwaar" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026356186
- ↑ Pepijn Lanen“Avonturen op de maan” (2022), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026360336
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be