• al·lo·paat
  • met het voorvoegsel allo- met het achtervoegsel -paat
enkelvoud meervoud
naamwoord allopaat
verkleinwoord

de allopaatm

  1. (medisch) regulier arts, term die alleen door homeopaten wordt gebruikt
     Mijn eerste Vlaamse profploeg had twee artsen in dienst, twee broers. De ene zou je grofweg kunnen omschrijven als allopaat, de andere zocht het meer in het alternatieve welzijn. Zo kreeg ik het beste van twee werelden. Dokter Jules en dokter Ferdinand Mertens waren unaniem: winnen was belangrijk, maar het was nog belangrijker niet als (potentieel) wrak te winnen.[1]
28 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[2]


  1.   Weblink bron “De duistere geschiedenis van de wielersport lijkt te zijn uitgemond in een verbale naaldenfobie” (18 juli 2019), de Volkskrant
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be